Als de familie Grassink op woensdagavond zit te eten, komt het gesprek zoals de meeste keren op voetbal en vooral op het team van Jurgen, de jongste zoon.
‘Tegen wie spelen jullie zaterdag?’
‘We moeten tegen SLS.’
‘Staan die goed?’
‘Weet ik niet.’
‘Maakt ook niet uit, want ze staan in ieder geval boven jullie. Ik ben benieuwd wat die rare trainer van jullie zaterdag weer voor opstelling heeft. Hij zal naar aanleiding van vorige week trouwens wel weinig veranderd hebben, want die vent snapt er echt werkelijk helemaal niets van. Als ik gisteravond die training ook weer van hem zag. Hij oefent alleen maar op opbouwen en combineren, maar op doel schieten heb ik jullie niet één keer zien doen. Verder vindt hij conditie volgens mij helemaal niet belangrijk, want hij laat jullie maar zelden lopen. Jullie moeten trouwens ook veel harder worden, want dit seizoen wordt anders een drama zo. Dat jullie alles nog verloren hebben, kan hem volgens mij ook helemaal niets schelen. Ik zal die andere vaders zaterdag wel eens voorstellen om een gesprek met het bestuur aan te vragen, want dit kan echt niet langer. Met een andere trainer hadden jullie namelijk zeker al wel een punt of zeven gehad.’
Jurgen zit driftig met zijn vader mee te knikken, maar zijn moeder vindt het allemaal te ver gaan.
‘Overdrijf je niet een beetje. Er zijn tenslotte pas vier wedstrijden gespeeld en voor mijn gevoel moeten die jongens gewoon nog heel erg wennen. Het is ook een hele stap hoor, van zo’n klein veldje ineens naar zo’n groot veld. Zitten ze niet gewoon een beetje te hoog ingedeeld? Ik heb namelijk al een paar weken het idee dat die tegenstanders allemaal ouder zijn. Ze zijn in ieder geval veel groter dan onze jongens. Ik vind dus niet dat je de trainer overal de schuld van kunt geven. Die man heeft een trainersdiploma en zal dus best weten wat hij doet. Je kunt hem daarom beter steunen, dan op hem af lopen geven.’
Vader Grassink kijkt zijn vrouw een beetje spottend aan.
‘Je kunt wel merken dat jij een vrouw bent en weinig tot geen verstand van voetbal hebt. Natuurlijk moeten de jongens wennen aan dat grote veld, maar daarom moet hij ook kerels van ze maken en geen watjes kweken.’
‘Doet hij dat dan?’
‘Ja natuurlijk. Hij doet toch niets anders dan met die waterzak het veld in rennen en als die jongens één keer piepen, dan haalt hij ze het veld al uit. En echt, die opstelling van hem is zo waardeloos.’
‘Want?’
‘Neem het centrum van de verdediging. Daar heeft hij Tijs en Ed staan, maar iedereen die ook maar een klein beetje kijk op het spelletje heeft, ziet dat Ruud en Sjon op die plekken moeten staan.’
‘Waarom dan?’
‘Omdat zij groot zijn en hard kunnen schieten. Als zij die bal naar voren rammen, komen we tenminste een keer uit de verdediging en dat lukt ons nu maar zelden. Plus dat ik de links- en rechtsbuiten zou wisselen met de links- en rechtshalf. Die twee middenvelders kunnen namelijk veel beter voetballen dan de spitsen, want die kunnen alleen maar hard lopen en de bal wild voor de goal trappen. Plus dat Jurgen natuurlijk de middelste middenvelder moet worden en geen rechtsachter moet blijven.’
Moeder Grassink weet dat ze niet tegen haar man op kan als het om voetbal gaat. Toch is ze niet van plan om hem dit keer zomaar gelijk te geven. Ze meent echter, dat ze beter niet verder over de trainer kunnen praten waar Jurgen bij is en daarom wacht ze tot hun zoon na het eten naar zijn kamer is gegaan.
‘Ik vind dat je fout bezig bent.’
‘Waarom?’
‘Ten eerste moet je niet zo tegen Jurgen over zijn trainer praten.’
‘Het is toch waar wat ik zeg?’
‘Dat kan wel zijn, maar dan nog schiet je er niets mee op om elke keer zo negatief tegen die jongen te doen. Het enige wat je daar volgens mij mee bereikt, is dat hij steeds minder vertrouwen in zijn trainer krijgt en het werkt ook zeker niet motiverend.’
‘Waarom niet?’
‘Doe jij ergens je best voor als iedereen in je omgeving vooraf al roept dat het toch niets wordt?’
‘Ik ben toch niet iedereen?’
‘Nee, maar wel de enige waar hij naar luistert als het om voetbal gaat.’
Jurgens vader begint te grijnzen.
‘Omdat ik er verstand van heb.’
‘Dat ontken ik niet, maar ben je wel helemaal eerlijk?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, ik weet dat jij en nog een aantal andere vaders een gigantische hekel aan verliezen hebben.’
‘Klopt, maar wat heeft dat hier mee te maken?’
‘Dat jullie uit frustratie over de vier nederlagen de trainer nu de zwarte piet toespelen.’
‘Denk je echt dat ik zo in elkaar zit?’
‘Ik denk niets, maar vraag het me wel af.’
‘Nou, je zit er helemaal naast. Laten we er trouwens maar over ophouden, want anders krijgen we zo ruzie. Ik vind het namelijk niet echt leuk, dat je mij ervan verdenkt dat ik winnen belangrijker vind dan de voetbalontwikkeling van mijn kind.’
Mevrouw Grassink krijgt geen kans meer om iets terug te zeggen, want haar man loopt naar boven en daarom begint ze zelf schouderophalend de eettafel af te ruimen. Terwijl ze daar mee bezig is, wordt het haar steeds duidelijker dat ze net wel degelijk gelijk had en dat haar man dit ook heel goed beseft. Anders had hij namelijk niet zo raar gereageerd en was hij zeker bij haar in de keuken gebleven, want dat doet hij normaal gesproken altijd. Ze besluit echter om voorlopig maar niet meer over het voetballen te beginnen. Als Jurgen zijn team zaterdag wint en waarom zou dat niet kunnen, denkt haar man namelijk vast wel weer anders over de trainer en is al die narigheid voor niets geweest.
Haar man is een stuk minder positief. Hij blijft eerst nog bijna een uur boven, komt dan met een nors gezicht naar beneden en zegt de hele avond niet meer dan strikt noodzakelijk is. In tegenstelling tot anders gaat hij dit keer ook al voor half elf naar bed en de volgende ochtend staat hij al voor de wekker gaat op om naar zijn werk te gaan. Omdat hij een paar ingewikkelde klusjes te doen heeft, denkt hij al snel niet meer aan voetbal en dat zorgt ervoor dat hij de rest van de dag in een prima stemming is. Zelfs het overwerken vindt hij geen probleem. Als hij tegen acht uur thuis de keuken binnenkomt, is hij zijn goede humeur echter snel kwijt. Hij ziet Jurgen namelijk huilend aan tafel zitten en begrijpt meteen dat dit iets met het trainen van vanavond te maken heeft.
‘Wat is er? Waarom huil je?’
‘Ik ben van de training gestuurd en mag zaterdag niet meespelen.’
‘Wat heb je dan gedaan?’
‘Niets. Toen we een partijtje deden zei de trainer dat ik niet goed speelde en toen heb ik gezegd dat hij een slechte trainer was en een verkeerde opstelling had waardoor we alles verloren.’
‘En toen?’
‘Toen moest ik weg. Ik moet zaterdag wel komen, maar mag niet meedoen.’
‘Dat zullen we nog wel eens zien. Ga jij maar naar bed. Ik regel het wel met je trainer.’
‘Wanneer doe je dat dan?’
‘Straks of anders morgen.’
Terwijl de jongen nog steeds huilend naar zijn kamer loopt, pakt zijn vader de telefoon om de trainer te bellen.
‘Met Jos van Lankeren.’
‘Hoi, met Grassink. Ik bel over Jurgen. Jij hebt hem vanavond weggestuurd, maar dat lijkt natuurlijk nergens op. Die jongen had namelijk groot gelijk, want jij maakt er als trainer een rommeltje van. Die slechte resultaten zijn namelijk volledig jouw schuld.’
‘Dat valt ten eerste wel mee en ten tweede geeft dat een ventje van tien jaar niet het recht om mij zo aan te spreken. Hij speelt zaterdag dan ook niet mee, maar ik wil na de wedstrijd wel met hem praten.’
‘Kan ik daar als vader bij zijn?’
‘Geen probleem.’
‘Tot zaterdag dan. Reken er trouwens maar op dat ik het hier niet bij laat zitten en naar het bestuur ga vragen om een andere trainer voor de jongens.’
‘Dat recht heb je. Tot ziens.’
Als Grassink met een kwaad gezicht zijn telefoon op tafel heeft gegooid, merkt hij pas dat zijn vrouw ook in de keuken is.
‘Nou, dat heb je ervan. Jij loopt al weken over die trainer te zeuren en Jurgen is nu de dupe.’
‘Hij heeft toch het recht om het niet met zijn trainer eens te zijn?’
‘Nee, daar is hij nog veel te jong voor en hij heeft ook geen mening over die man.’
‘Niet?’
‘Nee, want hij heeft jou gewoon achterna gepraat.’
‘Echt niet. Ik ga me trouwens douchen.’
‘Moet je niet eerst eten?’
‘Nee, ik heb geen honger.’
Net als gisteravond is de stemming ook vanavond weer ver beneden peil bij de familie Grassink en de volgende dag is het al niet veel beter. Het is zelfs zo erg, dat Jurgens vader, om maar thuis weg te zijn,
’s zaterdagsochtends al voor half negen op weg gaat naar het voetbalveld. Daar staat hij eerst een tijdje in zijn eentje naar een wedstrijdje te kijken, maar een half uurtje later komt een vader van één van Jurgens teamgenoten bij hem staan.
‘Je bent vroeg.’
‘Ja man. Dat voetballen van Jurgen zit me dwars. Hij is donderdag van de training gestuurd omdat hij kritiek had op de trainer en volgens mijn vrouw is dat mijn schuld. Ik vind die trainer namelijk helemaal niets en de resultaten natuurlijk dramatisch. Vier keer verloren en ik heb niet het idee dat het snel beter wordt. Ik mag er thuis niet meer over praten van mijn vrouw, want volgens haar heb ik een negatieve invloed op die kleine jongen. Al ben ik het daar natuurlijk niet mee eens. We hebben er al vanaf woensdag ruzie over en om dat vanochtend niet nog eens te krijgen, ben ik maar extra vroeg hierheen gegaan.’
‘Ik denk wel dat je vrouw gelijk heeft.’
‘Jij bent gek.’
‘Dat mag jij vinden. Een feit is wel, dat Jurgen tegen al zijn maatjes loopt te vertellen dat de trainer er helemaal niets van kan en dat heeft hij van jou. De jongen kan dat zelf namelijk nog niet beoordelen. Door zijn verhaaltjes geloven de andere spelers nu echter ook dat hun trainer niet goed is en dat is natuurlijk een slechte zaak. Onterecht ook, want volgens mij doet die man het juist erg goed en daarom heb ik er alle begrip voor dat hij je zoon van het trainen heeft gestuurd.’
Jurgens vader kijkt de man naast hem vol verbazing aan.
‘De jongen had misschien zijn mond moeten houden, maar hij heeft wel gelijk. Als ze met zo’n rare opstelling blijven spelen en de trainingen niet beter worden, winnen ze namelijk nooit een wedstrijd.’
‘Verliezen wil niet bij voorbaat zeggen dat er slecht wordt gevoetbald. De tegenstanders zijn tot nu toe gewoon nog sterker geweest, maar dat de jongens geen gemakkelijk seizoen tegemoet gingen, wist de club van te voren.’
‘Hoezo?’
‘Ten eerste omdat ze van een klein naar een groot veld zijn gegaan en ten tweede omdat ze tweede klasse zijn gaan spelen en dat is voor onze vereniging vrij hoog. Waarom vind je trouwens die opstelling zo gek?’
‘Ik zou ten eerste Ruud en Sjon in het centrum van de verdediging laten spelen.’
‘Waarom?’
‘Omdat zij groot zijn en hard kunnen schieten. Als zij die bal naar voren rossen, komen we tenminste ook een keer voor het doel van de tegenpartij te spelen. Zover komen we nu namelijk maar zelden.’
De man pakt Jurgens vader bij zijn arm.
‘Denk eens na Grassink. Nu hebben we twee jongens in het centrum die opbouwend erg goed zijn. Omdat de jongens aan elkaar en het grote veld moeten wennen, worden er echter nog teveel fouten gemaakt en dat heeft ons een paar keer de wedstrijd gekost. Het gaat alleen wel steeds beter, want vorige week werd er bij vlagen heel goed gespeeld. Dat opbouwen is echter wel veel beter dan alle ballen blind naar voren trappen. Dat levert namelijk in negenennegentig van de honderd keer balverlies op en daarmee maak je het jezelf alleen maar moeilijk. Vooral omdat de tegenstanders bijna allemaal veel groter zijn dan wij en we dus moeite hebben om hen fysiek bij te kunnen benen.’
Jurgens vader geeft zich nog niet gewonnen.
‘Je verhaal klinkt heel logisch, maar waarom traint hij dan niet meer op conditie en kracht?’
‘Dat doet hij wel, maar gedoseerd en dat ben ik met hem eens. Hij is er namelijk in eerste instantie om de jongens beter te leren voetballen en ze trainen tenslotte maar twee keer een uurtje per week. Als hij alles zou doen wat hij wilde doen, konden ze misschien nog wel twee uur extra trainen. Plus dat ze wat mij betreft op de vlakken die jij net noemt al sterk genoeg zijn.’
‘Waarom verliezen ze dan zoveel duels?’
‘Omdat de tegenstanders al aan het grote veld gewend zijn en veel beter weten waar ze moeten lopen. Plus dat ze wat brutaler en vooral veel groter zijn. Als de trainer op deze manier met ze door blijft gaan, lopen we die achterstand echter vanzelf in. We moeten als ouders die man dus steunen en hem niet de grond in boren.’
De vader van Jurgen voelt dat hij terrein aan het verliezen is en gooit daarom zijn laatste wapen in de strijd.
‘Misschien heb je wel gelijk, maar wat vind jij dan van de linker- en rechterspits? Kunnen die niet naar de JO13-2? Het enige dat die jongens kunnen is hard lopen, maar verder niets. Plus dat ik Jurgen op de nummer tien positie neer zou zetten.’
‘Wat aanleg betreft zijn de vleugelspitsen misschien inderdaad wel de twee slechtste spelers van het team. Zij slopen met hun snelheid echter iedere verdediging en kunnen een vrij redelijke voorzet geven. Het is dat die jongen in het centrum van de aanval nog niet de kracht heeft om iedere keer op tijd voor de goal te verschijnen, maar anders hadden we zeker één tot twee doelpunten per wedstrijd meer gemaakt en hadden we zeker al wel een wedstrijd gewonnen. En tot slot vind ik Jurgen een perfecte achterhoedespeler, maar zeker geen middenvelder.’
‘Meen je dat echt?’
‘Ja.’
‘Nou, ik zie het anders.’
‘Laten we dan zo samen naar de wedstrijd van de jongens gaan kijken, dan zal ik je precies uitleggen wat ik allemaal bedoel.’
Jurgens vader twijfelt een moment, maar stemt dan toch toe. Dit is voor hem het begin van een heel grote verandering. Als de andere vader tijdens de wedstrijd begint te praten, kan hij namelijk niets anders dan hem ronduit gelijk geven. Hij begint ook steeds meer te beseffen dat hij niet objectief naar de wedstrijden heeft gekeken en alleen maar met de nederlagen bezig is geweest. Hierdoor baalt hij er steeds meer van dat hij tegen Jurgen al weken zo negatief over het team heeft gedaan. Zeker omdat het nu pas goed tot hem doordringt, hoe de groep de laatste weken vooruit is gegaan en de trainer dus echt wel goed bezig is geweest. Het beroerdste vindt hij nog dat hij zo negatief over de man zijn opstelling is geweest, want hij heeft de spelers echt allemaal wel op de juiste plaats neergezet. Hoewel er vandaag opnieuw verloren wordt, loopt hij na afloop daarom meteen naar de trainer toe om hem eerst zijn verontschuldigingen voor het telefoongesprek van afgelopen donderdag aan te bieden, dan te complimenteren en tot slot heel veel succes voor de rest van het seizoen te wensen.
Elke maandagochtend om 11 uur een nieuw amateur voetbalverhaal door Henk Doppenberg!
Nadere introductie Henk Doppenberg.
Persoonlijk
Ik ben geboren in 1961 en opgegroeid in de schitterende buurtschap Veenhuizerveld (gemeente Putten – Gelderland), op nog geen vijf minuten afstand van de velden van Rood-Wit’58. Een voetbalvereniging die heel veel invloed op mijn leven heeft gehad. Het voetbal is al vijfenveertig jaar mijn allergrootste hobby.Sportief
Ik ben al sinds 1971 lid van mijn voetbalclub, maar heb niet lang gevoetbald. Het leek me, mijzelf kenende beter op mijn achttiende ermee te stoppen en vrijwilliger bij de club te worden. Dit doe ik al jaren met heel veel plezier en ik hoop dit dan ook nog heel lang vol te houden. Momenteel ben ik bezig met mijn derde periode als jeugdvoorzitter van Rood-Wit’58.Studie
Door twee ‘linker handen’ was een technische opleiding geen optie en werd het MAVO. Dit is niet echt een succes geworden, want ik was vaker op het voetbalveld te vinden dan achter mijn boeken en daardoor haalde ik met hangen en wurgen mijn diploma. De enige positieve uitschieter op mijn eindlijst was een acht voor Nederlands, maar dat kwam denk ik vooral door mijn opstel over Johan Cruijff en zijn conflict met Hennes Weisweiler, zijn toenmalige coach bij Barcelona.Maatschappelijk
Omdat ik niet verder wilde studeren ben ik al jong gaan werken. Al vrij snel werd ik ondernemer en ging ik sportprijzen, sportartikelen en relatiegeschenken verkopen. Helaas kwam daar door omstandigheden een eind aan.Schrijven
Toen rees de vraag: hoe verder? Een online schrijfcursus zette van het ene op het andere moment mijn leven totaal op zijn kop. Na een paar lessen wist ik namelijk al zeker, dat ik nu iets deed waar ik echt gelukkig van werd. De laatste zes jaar heb ik dan ook al mening uurtje achter mijn laptop doorgebracht en ik verzeker u, dat ik steeds blijer word van mijn werk. Van je hobby, zo niet passie, je werk maken, kan het mooier?